Erik Haverkort, de woordvoerder dierenwelzijn van de VVD-fractie in de Tweede Kamer, sprak maandag in een videoboodschap het symposium De rechtspositie van het dier in Amsterdam toe. Het symposium werd georganiseerd door de Dierencoalitie in samenwerking met Eva Meijer, Bont voor Dieren en Caring Vets. Vanwege een debat in de Tweede Kamer kon Erik niet persoonlijk aanwezig zijn.
In zijn video gaat Erik in op onze zorgplicht voor dieren, de vreemde uitzondering in de Wet dieren die dierenleed toestaat, en de noodzaak van een sterke overheid om onrecht aan te pakken.
Lees of kijk zijn inbreng hieronder terug.
Dierenwelzijn is als wereldvrede. Ik ken niemand die tegen dierenwelzijn is. De relatie tussen mens en dier roept echter wel vragen op. Wij mensen zetten de wereld naar onze hand en dus ook het dier. We gebruiken het als nut, voedsel en voor ons welbehagen. Maar mag dat? Welk fundamenteel recht hebben wij mensen om over dieren te beschikken?
En als we dat recht niet hebben, wat betekent dat dan voor de manier waarop we met dieren omgaan — moreel, ethisch, juridisch, maar vooral in de praktijk? En wat zegt dat dan over de rechtspositie van het dier?
Kijkend naar dierenwelzijn zijn er in hoofdlijn twee denkrichtingen mogelijk. De denkrichting waarbij het bezit van dieren geoorloofd is en de denkrichting waarbij het bezit van dieren niet geoorloofd is.
Ik ben gewend aan het bezit van dieren in onze samenleving. Ik raak in verwarring bij de consequenties van die andere denklijn. Ik ben eigenaar van mijn hond en dat voelt vertrouwd. Als het bezit van dieren niet geoorloofd zou zijn, is het houden van dieren voor nut, voedsel en welbehagen niet langer aan de orde. Onze samenleving zou aanzienlijk veranderen. Veel dieren zouden er simpelweg niet zijn. En voor dieren die er niet zijn, is de zorg voor hun welzijn natuurlijk niet aan de orde.
Het accepteren dat dieren bezit zijn, brengt zorgplicht met zich mee. Verantwoordelijkheid ten aanzien van de fok, ten aanzien van het houden van dieren, en ten aanzien van de zorg. Tevens gaat het gepaard met risico’s die bij het houden van dieren horen. Denk bijvoorbeeld aan het voorkomen van bijtincidenten. En het borgen van die verantwoordelijkheden doen we door maatschappelijke discussie en het stellen van regels.
Het maatschappelijk debat, het gesprek over het dier, heeft geresulteerd in de Wet dieren. Daarin staat dat de intrinsieke waarde van het dier, ook wel het gevoelsleven van het dier, gewaarborgd moet zijn. We erkennen dat dieren wezens zijn met gevoel en dus het vermogen tot lijden.
De wet stelt dat dieren gevrijwaard moeten zijn van dorst, honger, pijn, ongerief, stress en het beperken van hun natuurlijk gedrag. En vervolgt dan met de zin: ‘voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd.’ Met andere woorden: de wet kan worden opgerekt voor zover het ons redelijkerwijs uitkomt.
Stel je voor: het kinderwetje van Van Houten: Het is verboden (toen nog met twee o’s) kinderen tot 12 jaar arbeid te laten verrichten ‘voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd.’ Of deze: onze Grondwet, Artikel 1. Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld ‘voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd.’ Het komt niet in ons op om daar bij mensen een dergelijke zin aan toe te voegen. En toch geeft de Wet dieren ons de legitimatie om dierenleed toe te staan.
Het interessante daarvan is dat nergens vastligt in welke situaties dat dan is toegestaan. Daarmee verwijst de wet ons terug naar het maatschappelijk debat over het begrip dierenwelzijn, over onnodig dierenleed. En daar barst het van de voorbeelden. Kijk alleen maar naar de discussies over het gebruik van dieren voor dierproeven. Of het nog altijd voortslepende geschil over de illegale fok van kortsnuithonden.
Het maatschappelijk debat over dierenwelzijn wordt in de samenleving breed gevoerd. Onze Haagse politieke realiteit is dat we in mijn ogen te weinig doen met de uitkomsten van dat debat. We praten al 20 jaar over welke dieren wel en welke dieren niet gehouden mogen worden, oftewel over de ‘positieflijst’. We zien excessen en verwaarlozing, maar erkennen onvoldoende de capaciteit die opsporing, handhaving en vervolging met zich meebrengt.
De rechtspositie van het dier is dus alleen gewaarborgd wanneer we in het maatschappelijk debat invulling geven aan de bijzin, ‘voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd.’ De rechtspositie van het dier is dus alleen geborgd wanneer onrecht wordt aangepakt. Dat vraagt wat van de houder, dat vraagt wat van de fokker, maar dat vraagt vooral wat van de overheid. Dan wordt de rechtspositie van het dier zichtbaar. Dan zien we dierenleed afnemen en dierenwelzijn structureel toenemen. Dat vraagt om een sterke overheid. Dat vraagt om een sterke overheid die regels handhaaft en ingrijpt wanneer mensen zich er niet aan houden.
Dat klinkt heel natuurlijk voor een VVD’er, toch?